-
1 VAN bus
-
2 bus
n. autobus; (in computers); kanaal, het elektronische communicatiekanaal tussen de verschillende delen van de computer voor het overbrengen van gegevens--------v. met de bus gaan, met de bus vervoeren; leerlingen met de bus vervoeren naar een ander schooldistrict om racistische integratie te bewerkstelligen; werken als iemand die tafels schoonmaakt in een restaurant of cafeteriabus1[ bus] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: Amerikaans-Engels ook busses〉♦voorbeelden:1 catch/miss the bus • de bus halen/missengo by bus • de bus nemen————————bus2〈werkwoord; bussed〉1 met de bus gaan/vervoeren ⇒ de bus nemen, per bus reizen; op de bus zetten; 〈 in het bijzonder, Amerikaans-Engels〉 vervoeren/vervoerd worden per bus naar geïntegreerde scholen 〈 blanke en zwarte kinderen〉 -
3 bus
1. noun(a large road vehicle for carrying passengers: He came by bus.) autobús
2. verb(to carry by bus.) transportar en autobús- bus stopbus n autobússhall we go by bus or walk? ¿vamos en autobús o a pie?
bus sustantivo masculino (Auto, Transp) bus; (Inf) bus
bus sustantivo masculino bus ' bus' also found in these entries: Spanish: anillo - autobús - bonobús - busero - callo - camioneta - carril - colarse - colectiva - colectivero - colectivo - contramano - en - encontrarse - escaparse - estación - guagua - odisea - parada - piso - precipitarse - repleta - repleto - terminal - trayecto - trole - trolebús - acercar - autocar - bambú - bolsear - buseta - cambio - camión - camionero - carterear - cebú - chiva - cobrador - equivocar - flota - liebre - micrero - micro - microbús - ómnibus - pasar - tabú - tique - tirón English: along - between - bus - bus conductor - bus depot - bus driver - bus route - bus station - bus stop - by - come along - come up - double-decker - early - go - hop - lane - let off - occupation - on - opt - preferable - school bus - set down - shelter - stand - aboard - charter - coach - conductor - crowded - deck - decrepit - depot - double - drive - driver - express - fare - get - jolt - late - limited - locker - miss - operate - ply - pull - rather - ridetr[bʌs]1 autobús nombre masculino, bus nombre masculino2 SMALLCOMPUTING/SMALL bus nombre masculino1 transportar en autobús, llevar en autobús\SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALLbus conductor cobradorbus conductress cobradorabus lane carril nombre masculino de autobusesbus route línea de autobúsbus shelter parada de autobús cubiertabus station estación nombre femenino de autobusesbus stop parada de autobús: transportar en autobúsbus vi: viajar en autobúsbus n: autobús m, bus m, camión m Mex, colectivo m Arg, Bol, Perun.(§ pl.: buses) US or busses UK• = autobús s.m.• autocar s.m.• guagua s.f.• ómnibus s.m.
I bʌsa) ( local) autobús m, bus m (AmL), camión m (AmC, Méx), colectivo m (Arg), ómnibus m (Per, Ur), micro f (Chi), guagua f (Cu)to look like o have a face like the back (end) of a bus — (colloq) ser* feo con ganas (fam); (before n)
bus conductor — cobrador, -dora m,f, guarda mf (RPl) de autobuses
bus driver — conductor, -tora m,f or chofer mf or (Esp) chófer mf de autobús, camionero, -ra m,f (AmC, Méx), colectivero, -ra m,f (Arg), microbusero, -ra m,f (Chi)
b) ( long-distance) autobús m, autocar m (Esp), pullman m (CS)
II
transitive verb -s- or - ss- llevar or transportar en autobús (or bus etc); \<\<schoolchildren\>\> ( in US) transportar a colegios fuera de su zona para favorecer la integración racial[bʌs] (pl buses or (US) buses or busses)1. N1) (=city bus) autobús m, colectivo m (Ven, Arg), micro m (Chile, Bol), camión m (Mex); (=coach) autocar m, flota f (Bol, Col)to come/go by bus — venir/ir en autobús
- miss the bus2) ** (=car) cacharro * m ; (=plane) avión m viejo3) (Comput) bus m2.3. VI1) (=go by bus) ir en autobús2) (US) * (in cafe) quitar los platos de la mesa4.CPDbus company N — empresa f de autobús
bus conductor N — cobrador(a) m / f
bus conductress N — cobradora f
bus driver N — conductor(a) m / f de autobús
bus fare N — (=ticket price) tarifa f del autobús, precio m del autobús; (=bus money) dinero m del autobús
bus lane N — (Brit) carril m de autobuses, carril-bus m
bus pass N — (Brit) abono m de autobús
bus service N — servicio m de autobuses
bus shelter N — marquesina f de autobús
bus station N — estación f de autobuses
bus 1., 1)bus ticket N — billete m de autobús
* * *
I [bʌs]a) ( local) autobús m, bus m (AmL), camión m (AmC, Méx), colectivo m (Arg), ómnibus m (Per, Ur), micro f (Chi), guagua f (Cu)to look like o have a face like the back (end) of a bus — (colloq) ser* feo con ganas (fam); (before n)
bus conductor — cobrador, -dora m,f, guarda mf (RPl) de autobuses
bus driver — conductor, -tora m,f or chofer mf or (Esp) chófer mf de autobús, camionero, -ra m,f (AmC, Méx), colectivero, -ra m,f (Arg), microbusero, -ra m,f (Chi)
b) ( long-distance) autobús m, autocar m (Esp), pullman m (CS)
II
transitive verb -s- or - ss- llevar or transportar en autobús (or bus etc); \<\<schoolchildren\>\> ( in US) transportar a colegios fuera de su zona para favorecer la integración racial -
4 van
-
5 van
n. tender, bestelwagen[ væn]1 bestelwagen ⇒ bus(je) 〈 in samenstellingen vaak〉; wagen; 〈 in het bijzonder〉 verhuiswagen, conducteurswagen -
6 passenger van
-
7 PCI bus
PCI kanaal, kanaal voor de innerlijke verbinding van omliggende componenten, snelle gegeven uitwisseling kanaal tussen de computer en uitbreidingskaarten -
8 Universal Serial Bus
hoofdlijn voor overdracht van universele gegevens, die verbinding vormt tussen computer en bijkomstige instrumentatie (zoals toetsenbord, spelapparaten, telefoon, enz.) -
9 school bus
Автобус или микроавтобус [van], осуществляющий перевозку детей в школу и развозящий их по домам в конце учебного дня. Обычно окрашен в желтый цвет, принадлежит школе или обслуживающей ее организации. По правилам дорожного движения штатов [driving rules and regulations] имеет привилегии: в частности, при подъезде к школьному автобусу, у которого включены стоп-сигналы и мигающие огни, водитель любого транспорта обязан остановиться -
10 service
adj. van dienst--------n. dienst; strijdkracht; service; servies; religieuze ceremonie, dienst--------v. bedienen; verzorgen, nazien, onderhouden; dekken (v. dieren)service1[ sə:vis]1 dienst ⇒ (overheids)instelling, bedrijf6 onderhoudsbeurt ⇒ onderhoud, service7 servies♦voorbeelden:the (fighting) services • de strijdkrachtenthe U.S. Army saw service in Europe • het Amerikaanse leger heeft in Europa gevochten→ senior senior/1 dienstbaarheid ⇒ dienst, het dienen/dienstbaar zijn♦voorbeelden:be in/go into service • in de huishouding (gaan) werkenat your service • tot je/uw dienstis it of any service to you? • heb je er iets aan?, kun je het gebruiken?————————service2〈 werkwoord〉 -
11 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen -
12 ply
n. laag (van hout of dubbele stof)--------v. een bep. route regelmatig afleggen; regelmatig beoefenenply1[ plaj] 〈zelfstandig naamwoord; meervoud: plies〉♦voorbeelden:2 what ply is this wool? • hoeveel draads wol is dit?————————ply2〈 plied〉1 〈+between〉 een bepaalde route regelmatig afleggen 〈 van bus, schip e.d.〉 ⇒ pendelen (tussen), geregeld heen en weer rijden/varen (tussen)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 〈 formeel〉ijverig/regelmatig beoefenen ⇒ zich toeleggen op, (hard) werken aan♦voorbeelden:→ ply with ply with/ -
13 deck
n. dek, verdieping, étage ; een pak kaarten--------v. scheepsdek; met een laag bedekken; (ver)sieren, tooiendeck1[ dek] 〈 zelfstandig naamwoord〉4 (tape/cassette)deck♦voorbeelden:below deck(s) • benedendeksbetween decks • tussendekson deck • aan dek————————deck2〈 werkwoord〉♦voorbeelden: -
14 platform
-
15 twelve
[twelv] adjzwölf;\twelve-seater van Bus m mit zwölf Sitzen n Zwölf f;the England \twelve sports die England-Zwölf;the number \twelve die Zahl Zwölf;( representing sth specific) die Nummer zwölf -
16 go
ɡəu
1. 3rd person singular present tense - goes; verb1) (to walk, travel, move etc: He is going across the field; Go straight ahead; When did he go out?) ir2) (to be sent, passed on etc: Complaints have to go through the proper channels.) enviar, tramitar, pasar3) (to be given, sold etc: The prize goes to John Smith; The table went for $100.) vender(se), darse4) (to lead to: Where does this road go?) ir, llevar5) (to visit, to attend: He goes to school every day; I decided not to go to the movie.) ir, acudir6) (to be destroyed etc: This wall will have to go.) desaparecer, destruir, demoler7) (to proceed, be done: The meeting went very well.) ir, desarrollarse8) (to move away: I think it is time you were going.) irse, partir, marcharse9) (to disappear: My purse has gone!) desaparecer, esfumarse10) (to do (some action or activity): I'm going for a walk; I'm going hiking next week-end.) ir a11) (to fail etc: I think the clutch on this car has gone.) averiarse12) (to be working etc: I don't think that clock is going.) ir bien, funcionar13) (to become: These apples have gone bad.) volverse, ponerse14) (to be: Many people in the world regularly go hungry.) ir, ponerse, guardarse, colocarse15) (to be put: Spoons go in that drawer.) pasar, transcurrir16) (to pass: Time goes quickly when you are enjoying yourself.) valer, estar permitido, ser aceptable17) (to be used: All her pocket-money goes on sweets.) hacer18) (to be acceptable etc: Anything goes in this office.) ser, estar, tener19) (to make a particular noise: Dogs go woof, not miaow.) gastarse, utilizarse, usarse20) (to have a particular tune etc: How does that song go?) ser, decir21) (to become successful etc: She always makes a party go.) funcionar, triunfar, salir bien
2. noun1) (an attempt: I'm not sure how to do it, but I'll have a go.) intento2) (energy: She's full of go.) energía, empuje•- going
3. adjective1) (successful: That shop is still a going concern.) próspero, que funciona bien2) (in existence at present: the going rate for typing manuscripts.) actual, del momento•- go-ahead
4. noun(permission: We'll start as soon as we get the go-ahead.) luz verde, visto bueno- going-over
- goings-on
- no-go
- all go
- be going on for
- be going on
- be going strong
- from the word go
- get going
- give the go-by
- go about
- go after
- go against
- go along
- go along with
- go around
- go around with
- go at
- go back
- go back on
- go by
- go down
- go far
- go for
- go in
- go in for
- go into
- go off
- go on
- go on at
- go out
- go over
- go round
- go slow
- go steady
- go through
- go through with
- go too far
- go towards
- go up
- go up in smoke/flames
- go with
- go without
- keep going
- make a go of something
- make a go
- on the go
go1 n1. turnowhose go is it? ¿a quién le toca?2. intentocan I have a go? ¿puedo intentarlo yo?go2 vb1. ir / irsewho did you go with? ¿con quién fuiste?2. salir3. ir / salir4. funcionardoes this clock go? ¿funciona este reloj?5. volverse / quedarse6. desaparecermy wallet has gone! ¡ha desaparecido mi cartera!7. terminarse / acabarseall the cheese has gone se ha terminado el queso / no queda nada de quesohas the pain gone? ¿se te ha pasado el dolor?8. pasargotr[gəʊ]1 (energy) energía, empuje nombre masculino2 (turn) turno3 (try) intento4 (start) principio1 (gen) ir2 (leave) marcharse, irse; (bus, train, etc) salir■ let's go! ¡vámonos!3 (vanish) desaparecer4 (function) funcionar, marchar5 (become) volverse, ponerse, quedarse■ to go deaf volverse sordo,-a6 (fit) entrar, caber8 (be kept) guardarse9 (sell) venderse10 (progress) ir, marchar, andar11 (be spent on) irse, gastarse12 (be available) quedar, haber■ is there any more meat going? ¿queda algo de carne?13 (be acceptable) valer■ almost anything goes to win para ganar, casi todo vale14 (make a noise, gesture, etc) hacer15 (time - pass) pasar; (- be remaining) faltar16 (say) decir■ there she goes again otra vez con el mismo rollo, otra vez con la misma canción1 (make a noise) hacer2 (travel) hacer, recorrer■ they had only gone a mile when the car stopped sólo habían recorrido una milla cuando se les paró el cocheinterjection go!1 (starting races) ¡ya!■ ready, steady, go! ¡preparados, listos, ya!\SMALLIDIOMATIC EXPRESSION/SMALLit's no go es inútil, no hay nada que hacerto be all the go estar muy de modato go about one's business ocuparse de sus asuntosto be going to estar a punto de■ they were just going to start, when it started to rain estaban a punto de empezar, cuando la lluvia hizo acto de presenciato go one better than somebody superar a alguiento go too far ir demasiado lejos, pasarse de la raya, pasarseto go to sleep dormirseto have a go at somebody criticar a alguien, meterse con alguiento make a go of something tener éxito en algo1) proceed: irto go slow: ir despacioto go shopping: ir de compras2) leave: irse, marcharse, salirlet's go!: ¡vámonos!the train went on time: el tren salió a tiempo3) disappear: desaparecer, pasarse, irseher fear is gone: se le ha pasado el miedomy pen is gone!: ¡mi pluma desapareció!4) extend: ir, extenderse, llegarthis road goes to the river: este camino se extiende hasta el ríoto go from top to bottom: ir de arriba abajo5) function: funcionar, marcharthe car won't go: el coche no funcionato get something going: poner algo en marcha6) sell: venderseit goes for $15: se vende por $157) progress: ir, andar, seguirmy exam went well: me fue bien en el examenhow did the meeting go?: ¿qué tal la reunión?8) become: volverse, quedarsehe's going crazy: está volviéndose locothe tire went flat: la llanta se desinfló9) fit: caberit will go through the door: cabe por la puertaanything goes! : ¡todo vale!to go : faltaronly 10 days to go: faltan sólo 10 díasto go back on : faltar uno a (su promesa)to go bad spoil: estropearse, echarse a perderto go for : interesarse uno en, gustarle a uno (algo, alguien)I don't go for that: eso no me interesato go off explode: estallarto go with match: armonizar con, hacer juego congo v auxto be going to : ir aI'm going to write a letter: voy a escribir una cartait's not going to last: no va a durargo n, pl goes1) attempt: intento mto have a go at: intentar, probar2) success: éxito m3) energy: energía f, empuje mto be on the go: no parar, no descansargov.(§ p.,p.p.: went, gone) = andar v.(§pret: anduv-)• caminar v.• correr v.• funcionar v.• ir v.(§pres: voy, vas...), subj: vay-, imp: ib-, pret: fu-•)• marchar v.
I
1. gəʊ2)a) (move, travel) ir*who goes there? — ( Mil) ¿quién va?
are you going my way? — ¿vas hacia el mismo sitio que yo?
where do we go from here? — ¿y ahora qué hacemos?
b) (start moving, acting)go when the lights turn green — avanza or (fam) dale cuando el semáforo se ponga verde
ready, (get) set, go! — preparados or en sus marcas, listos ya!
here goes! — allá vamos (or voy etc)!
there you go — (colloq) ( handing something over) toma or aquí tienes; ( something is ready) ya está or listo
don't go telling everybody — (colloq) no vayas a contárselo a todo el mundo
3) (past p gone/been)a) ( travel to) ir*where are you going? — ¿adónde vas?
to go by car/bus/plane — ir* en coche/autobús/avión
to go on foot/horseback — ir* a pie/a caballo
to go for a walk/drive — ir* a dar un paseo/una vuelta en coche
to go to + inf — ir* a + inf
they've been to see the exhibition — han visitado la exposición, han estado en la exposición
to go and + inf — ir* a + inf
go and see what she wants — anda or vete a ver qué quiere
b) ( attend) ir*to go on a training course — hacer* un curso de capacitación
to go on a diet — ponerse* a régimen
to go -ing — ir* a + inf
to go swimming/hunting — ir* a nadar/cazar
4) (attempt, make as if to)to go to + inf — ir* a + inf
5) (leave, depart) \<\<visitor\>\> irse*, marcharse (esp Esp); \<\<busain\>\> salir*well, I must be going — bueno, me tengo que ir ya
to leave go — soltar*; let II 1) c)
6)a) ( pass) \<\<time\>\> pasarit's just gone nine o'clock — (BrE) son las nueve pasadas
the time goes quickly — el tiempo pasa volando or rápidamente
b) ( disappear) \<\<headache/fear\>\> pasarse or irse* (+ me/te/le etc); \<\<energy/confidence\>\> desaparecer*has the pain gone? — ¿se te (or le etc) ha pasado or ido el dolor?
c) \<\<money/food\>\> ( be spent) irse*; ( be used up) acabarsewhat do you spend it all on? - I don't know, it just goes — ¿en qué te lo gastas? - no sé, se (me) va como el agua
the money/cream has all gone — se ha acabado el dinero/la crema
to go on something: half his salary goes on drink — la mitad del sueldo se le va en bebida
7)a) ( be disposed of)that sofa will have to go — nos vamos (or se van etc) a tener que deshacer de ese sofá
b) ( be sold) vendersethe bread has all gone — no queda pan, el pan se ha vendido todo
the painting went for £1,000 — el cuadro se vendió en 1.000 libras
going, going, gone — a la una, a las dos, vendido
8)a) (cease to function, wear out) \<\<bulb/fuse\>\> fundirse; \<\<thermostat/fan/exhaust\>\> estropearseher memory/eyesight is going — está fallándole or está perdiendo la memoria/la vista
the brakes went as we... — los frenos fallaron cuando...
b) ( die) (colloq) morir*9) to goa) ( remaining)I still have 50 pages to go — todavía me faltan or me quedan 50 páginas
b) ( take away) (AmE)10)a) ( lead) \<\<path/road\>\> ir*, llevarb) (extend, range) \<\<road/railway line\>\> ir*it only goes as far as Croydon — sólo va or llega hasta Croydon
to go from... to... — \<\<prices/ages/period\>\> ir* de... a... or desde... hasta...
11)a) ( have place) ir*; ( fit) caber*; see also go in, go intob) ( be divisible)5 into 11 won't o doesn't go — 11 no es divisible por 5
12)a) ( become)to go blind/deaf — quedarse ciego/sordo
to go crazy — volverse* loco
to go mouldy — (BrE) enmohecerse*
to go sour — agriarse, ponerse* agrio
b) (be, remain)to go barefoot/naked — ir* or andar* descalzo/desnudo
13) (turn out, proceed, progress) ir*how are things going? — ¿cómo van or andan las cosas?
14)a) ( be available) (only in -ing form)I'll take any job that's going — estoy dispuesto a aceptar el trabajo que sea or cualquier trabajo que me ofrezcan
is there any coffee going? — (BrE) ¿hay café?
b) ( be in general)it's not expensive as dishwashers go — no es caro, para lo que cuestan los lavavajillas
15)a) (function, work) \<\<heater/engine/clock\>\> funcionarto have a lot going for one — tener* muchos puntos a favor
to have a good thing going: we've got a good thing going here — esto marcha muy bien
b)to get going: the car's OK once it gets going el coche marcha bien una vez que arranca; I find it hard to get going in the mornings me cuesta mucho entrar en acción por la mañana; it's late, we'd better get going es tarde, más vale que nos vayamos; to get something going: we tried to get a fire going tratamos de hacer fuego; we need some music to get the party going hace falta un poco de música para animar la fiesta; to get somebody going: all this stupid nonsense really gets me going — estas estupideces me sacan de quicio
c)to keep going — ( continue to function) aguantar; ( not stop) seguir*
to keep a project going — mantener* a flote un proyecto
16) (continue, last out) seguir*how long can you go before you need a break? — ¿cuánto aguantas sin descansar?
we can go for weeks without seeing a soul — podemos estar or pasar semanas enteras sin ver un alma
17)a) ( sound) \<\<bell/siren\>\> sonar*b) (make sound, movement) hacer*18)a) ( contribute)to go to + inf: everything that goes to make a good school todo lo que contribuye a que una escuela sea buena; that just goes to prove my point eso confirma lo que yo decía or prueba que tengo razón; it just goes to show: we can't leave them on their own — está visto que no los podemos dejar solos
b) ( be used)to go toward something/to + inf: all their savings are going toward the trip van a gastar todos sus ahorros en el viaje; the money will go to pay the workmen — el dinero se usará para pagar a los obreros
19) (run, be worded) \<\<poem/prayer\>\> decir*how does the song go? — ¿cómo es la (letra/música de la) canción?
20)a) ( be permitted)anything goes — todo vale, cualquier cosa está bien
b) (be necessarily obeyed, believed)what the boss says goes — lo que dice el jefe, va a misa
c) (match, suit) pegar*, ir*that shirt and that tie don't really go — esa camisa no pega or no va or no queda bien con esa corbata; see also go together, go with
2.
vt ( say) (colloq) ir* y decir* (fam)that's enough of that, he goes — -ya está bueno -va y dice
3.
v aux (only in -ing form)to be going to + infa) ( expressing intention) ir* a + infI was just going to make some coffee — iba a or estaba por hacer café
b) (expressing near future, prediction) ir* a + infPhrasal Verbs:- go about- go after- go ahead- go along- go at- go away- go back- go below- go by- go down- go for- go in- go into- go off- go on- go out- go over- go past- go round- go to- go under- go up- go with
II
1) ca) ( attempt)he emptied the bottle at o in one go — vació la botella de un tirón or de una sentada (fam)
go at something/-ing: it's my first go at writing for radio es la primera vez que escribo para la radio; I want to have a go at learning Arabic quiero intentar aprender árabe; have a go prueba a ver, inténtalo; I've had a good go at the kitchen le he dado una buena pasada or un buen repaso a la cocina; it's no go es imposible; to give something a go (BrE) intentar algo; to have a go at somebody (colloq): she had a go at me for not having told her se la agarró conmigo por no habérselo dicho (fam); to make a go of something — sacar* algo adelante
b) ( turn)whose go is it? — ¿a quién le toca?
c) ( chance to use)can I have a go on your typewriter? — ¿me dejas probar tu máquina de escribir?
2) u (energy, drive) empuje m, dinamismo m(to be) on the go: I've been on the go all morning no he parado en toda la mañana; he's got three jobs on the go — (BrE) está haciendo tres trabajos a la vez
III
adjective (pred)[ɡǝʊ] (vb: pt went) (pp gone) (N: pl goes) When go is part of a set combination such as go cheap, go far, go down the tube, look up the other word.all systems go — todo listo or luz verde para despegar
1. INTRANSITIVE VERB1) (=move, travel) ir•
to go and do sth — ir a hacer algonow you've gone and done it! * — ¡ahora sí que la has hecho buena!
to go and see sb, go to see sb — ir a ver a algn
•
to go along a corridor — ir por un pasillo•
we can talk as we go — podemos hablar por el caminoadd the sugar, stirring as you go — añada el azúcar, removiendo al mismo tiempo, añada el azúcar, sin dejar de remover
•
to go at 30 mph — ir a 30 millas por hora•
to go by car/bicycle — ir en coche/bicicleta•
the train goes from London to Glasgow — el tren va de Londres a Glasgow•
to go on a journey — ir de viaje•
there he goes! — ¡ahí va!•
to go to a party — ir a una fiestathe child went to his mother — el niño fue a or hacia su madre
•
where do we go from here? — (fig) ¿qué hacemos ahora?•
halt, who goes there? — alto, ¿quién va or vive?2) (=depart) [person] irse, marcharse; [train, coach] salirI'm going now — me voy ya, me marcho ya
"where's Judy?" - "she's gone" — -¿dónde está Judy? -se ha ido or se ha marchado
"food to go" — (US) "comida para llevar"
3) euph (=die) irse4) (=disappear) [object] desaparecer; [money] gastarse; [time] pasar•
the cake is all gone — se ha acabado todo el pastel•
gone are the days when... — ya pasaron los días cuando...•
that sideboard will have to go — tendremos que deshacernos de ese aparador•
military service must go! — ¡fuera con el servicio militar!•
there goes my chance of promotion! — ¡adiós a mi ascenso!missing 1., 1)•
only two days to go — solo faltan dos días5) (=be sold) venderse ( for por, en)it went for £100 — se vendió por or en 100 libras
going, going, gone! — (at auction) ¡a la una, a las dos, a las tres!
6) (=extend) extenderse, llegar•
the garden goes down to the lake — el jardín se extiende or llega hasta el lago•
money doesn't go far nowadays — hoy día el dinero apenas da para nada7) (=function) [machine] funcionarit's a magnificent car but it doesn't go — es un coche magnífico, pero no funciona
the washing machine was going so I didn't hear the phone — la lavadora estaba en marcha, así es que no oí el teléfono
to make sth go, to get sth going — poner algo en marcha
8) (=endure) aguantarI don't know how much longer we can go without food — no sé cuánto tiempo más podremos aguantar sin comida
to go hungry/thirsty — pasar hambre/sed
9) (with activities, hobbies)to go fishing/riding/swimming — ir a pescar/montar a caballo/nadar
•
to go for a walk — dar un paseoto go for a swim — ir a nadar or a bañarse
10) (=progress) ir•
how did the exam go? — ¿cómo te fue en el examen?how's it going? * —
how goes it? * —
what goes? — (US) * ¿qué tal? *, ¿qué tal va? *, ¡qué hubo! (Mex, Chile) *
•
to make a party go (with a swing) — dar ambiente a una fiesta•
all went well for him until... — todo le fue bien hasta que...mustard and lamb don't go, mustard doesn't go with lamb — la mostaza no va bien con el cordero, la mostaza no pega con el cordero *
cava goes well with anything — el cava va bien or combina con todo
12) (=become)For phrases with go and an adjective, such as to go bad, go soft, go pale, you should look under the adjective.to go red/green — ponerse rojo/verde
you're not going to go all sentimental/shy/religious on me! — ¡no te me pongas sentimental/tímido/religioso! *, ¡no te hagas el sentimental/tímido/religioso conmigo!
to go communist — [constituency, person] volverse comunista
•
to go mad — (lit, fig) volverse locoSee:BECOME, GO, GET in become13) (=fit) caber4 into 12 goes 3 times — 12 entre cuatro son tres, 12 dividido entre cuatro son tres
14) (=be accepted) valersay•
that goes for me too — (=applies to me) eso va también por mí; (=I agree) yo también estoy de acuerdo15) (=fail) [material] desgastarse; [chair, branch] romperse; [elastic] ceder; [fuse, light bulb] fundirse; [sight, strength] fallar•
his health is going — su salud se está resintiendo•
his hearing/ mind is going — está perdiendo el oído/la cabeza•
his nerve was beginning to go — estaba empezando a perder la sangre fría•
her sight is going — le está empezando a fallar la vista•
my voice has gone — me he quedado afónico16) (=be kept) irwhere does this book go? — ¿dónde va este libro?
17) (=be available)is there any tea going? — (=is there any left?) ¿queda té?; (=will you get me one?) ¿me haces un té?
18) (=get underway)whose turn is it to go? — (in game) ¿a quién le toca?, ¿quién va ahora?
go! — (Sport) ¡ya!
•
all systems go — (Space) (also fig) todo listo- there you go again!19) (=be destined) [inheritance] pasar; [fund] destinarse•
all his money goes on drink — se le va todo el dinero en alcohol•
the inheritance went to his nephew — la herencia pasó a su sobrino•
the money will go towards the holiday — el dinero será para las vacaciones20) (=sound) [doorbell, phone] sonar21) (=run)how does that song go? — [tune] ¿cómo va esa canción?; [words] ¿cómo es la letra de esa canción?
the story goes that... — según dicen...
22) (=do) hacer23) * (=go to the toilet) ir al baño•
it's a fairly good garage as garages go — es un garaje bastante bueno, para como son normalmente los garajeshe's not bad, as estate agents go — no es un mal agente inmobiliario, dentro de lo que cabe
•
let's get going! — (=be on our way) ¡vamos!, ¡vámonos!, ¡ándale! (Mex); (=start sth) ¡manos a la obra!, ¡adelante!to get going on or with sth — ponerse con algo
I've got to get going on or with my tax — tengo que ponerme con los impuestos
once he gets going... — una vez que se pone..., una vez que empieza...
•
to keep going — (=moving forward) seguir; (=enduring) resistir, aguantar; (=functioning) seguir funcionandoto keep sb going: this medicine kept him going — esta medicina le daba fuerzas para seguir
a cup of coffee is enough to keep him going all morning — una taza de café le basta para funcionar toda la mañana
enough money to keep them going for a week or two — suficiente dinero para que pudiesen tirar * or funcionar una o dos semanas
•
to keep sth going, the workers are trying to keep the factory going — los trabajadores están intentando mantener la fábrica en funcionamiento or en marchalet (me) go! — ¡suéltame!
you're wrong, but we'll let it go — no llevas razón, pero vamos a dejarlo así
to let o.s. go — (physically) dejarse, descuidarse; (=have fun) soltarse el pelo *
far 1., 2)•
to let go of sth/sb — soltar algo/a algn2. TRANSITIVE VERB1) (=travel) [+ route] hacerwhich route does the number 29 go? — ¿qué itinerario hace el 29?
which way are you going? — ¿por dónde vais a ir?, ¿qué camino vais a tomar?
we had only gone a few kilometres when... — solo llevábamos unos kilómetros cuando...
distance 1., 1)to go it —
2) (=make) hacerthe car went "bang!" — el coche hizo "bang"
3) * (=say) soltar *"shut up!" he goes — -¡cállate! -suelta
he goes to me, "what do you want?" — va y me dice or me suelta: -¿qué quieres? *
4) (Gambling) (=bet) apostarhe went £50 on the red — apostó 50 libras al rojo
I can only go £15 — solo puedo llegar a 15 libras
5) *- go one better- go it alone3.MODAL VERB irI'm going/I was going to do it — voy/iba a hacerlo
to go doing sththere's going to be trouble — se va a armar un lío *, va a haber follón *
don't go getting upset * — venga, no te enfades
to go looking for sth/sb — ir a buscar algo/a algn
4. NOUN1) (=turn)whose go is it? — ¿a quién le toca?
2) (=attempt) intento m•
to have a go (at doing sth) — probar (a hacer algo)shall I have a go? — ¿pruebo yo?, ¿lo intento yo?
to have another go — probar otra vez, intentarlo otra vez
•
at or in one go — de un (solo) golpe3) * (=bout)they've had a rough go of it — lo han pasado mal, han pasado una mala racha
4) * (=energy) empuje m, energía f•
to be full of go — estar lleno de empuje or energía•
there's no go about him — no tiene empuje or energía5) * (=success)•
to make a go of sth — tener éxito en algo6)- have a go at sbon the go —
5.ADJECTIVE(Space)all systems are go — (lit, fig) todo listo
See:COME, GO in come- go about- go after- go ahead- go along- go at- go away- go back- go below- go by- go down- go for- go in- go into- go off- go on- go out- go over- go round- go to- go under- go up- go with* * *
I
1. [gəʊ]2)a) (move, travel) ir*who goes there? — ( Mil) ¿quién va?
are you going my way? — ¿vas hacia el mismo sitio que yo?
where do we go from here? — ¿y ahora qué hacemos?
b) (start moving, acting)go when the lights turn green — avanza or (fam) dale cuando el semáforo se ponga verde
ready, (get) set, go! — preparados or en sus marcas, listos ya!
here goes! — allá vamos (or voy etc)!
there you go — (colloq) ( handing something over) toma or aquí tienes; ( something is ready) ya está or listo
don't go telling everybody — (colloq) no vayas a contárselo a todo el mundo
3) (past p gone/been)a) ( travel to) ir*where are you going? — ¿adónde vas?
to go by car/bus/plane — ir* en coche/autobús/avión
to go on foot/horseback — ir* a pie/a caballo
to go for a walk/drive — ir* a dar un paseo/una vuelta en coche
to go to + inf — ir* a + inf
they've been to see the exhibition — han visitado la exposición, han estado en la exposición
to go and + inf — ir* a + inf
go and see what she wants — anda or vete a ver qué quiere
b) ( attend) ir*to go on a training course — hacer* un curso de capacitación
to go on a diet — ponerse* a régimen
to go -ing — ir* a + inf
to go swimming/hunting — ir* a nadar/cazar
4) (attempt, make as if to)to go to + inf — ir* a + inf
5) (leave, depart) \<\<visitor\>\> irse*, marcharse (esp Esp); \<\<bus/train\>\> salir*well, I must be going — bueno, me tengo que ir ya
to leave go — soltar*; let II 1) c)
6)a) ( pass) \<\<time\>\> pasarit's just gone nine o'clock — (BrE) son las nueve pasadas
the time goes quickly — el tiempo pasa volando or rápidamente
b) ( disappear) \<\<headache/fear\>\> pasarse or irse* (+ me/te/le etc); \<\<energy/confidence\>\> desaparecer*has the pain gone? — ¿se te (or le etc) ha pasado or ido el dolor?
c) \<\<money/food\>\> ( be spent) irse*; ( be used up) acabarsewhat do you spend it all on? - I don't know, it just goes — ¿en qué te lo gastas? - no sé, se (me) va como el agua
the money/cream has all gone — se ha acabado el dinero/la crema
to go on something: half his salary goes on drink — la mitad del sueldo se le va en bebida
7)a) ( be disposed of)that sofa will have to go — nos vamos (or se van etc) a tener que deshacer de ese sofá
b) ( be sold) vendersethe bread has all gone — no queda pan, el pan se ha vendido todo
the painting went for £1,000 — el cuadro se vendió en 1.000 libras
going, going, gone — a la una, a las dos, vendido
8)a) (cease to function, wear out) \<\<bulb/fuse\>\> fundirse; \<\<thermostat/fan/exhaust\>\> estropearseher memory/eyesight is going — está fallándole or está perdiendo la memoria/la vista
the brakes went as we... — los frenos fallaron cuando...
b) ( die) (colloq) morir*9) to goa) ( remaining)I still have 50 pages to go — todavía me faltan or me quedan 50 páginas
b) ( take away) (AmE)10)a) ( lead) \<\<path/road\>\> ir*, llevarb) (extend, range) \<\<road/railway line\>\> ir*it only goes as far as Croydon — sólo va or llega hasta Croydon
to go from... to... — \<\<prices/ages/period\>\> ir* de... a... or desde... hasta...
11)a) ( have place) ir*; ( fit) caber*; see also go in, go intob) ( be divisible)5 into 11 won't o doesn't go — 11 no es divisible por 5
12)a) ( become)to go blind/deaf — quedarse ciego/sordo
to go crazy — volverse* loco
to go mouldy — (BrE) enmohecerse*
to go sour — agriarse, ponerse* agrio
b) (be, remain)to go barefoot/naked — ir* or andar* descalzo/desnudo
13) (turn out, proceed, progress) ir*how are things going? — ¿cómo van or andan las cosas?
14)a) ( be available) (only in -ing form)I'll take any job that's going — estoy dispuesto a aceptar el trabajo que sea or cualquier trabajo que me ofrezcan
is there any coffee going? — (BrE) ¿hay café?
b) ( be in general)it's not expensive as dishwashers go — no es caro, para lo que cuestan los lavavajillas
15)a) (function, work) \<\<heater/engine/clock\>\> funcionarto have a lot going for one — tener* muchos puntos a favor
to have a good thing going: we've got a good thing going here — esto marcha muy bien
b)to get going: the car's OK once it gets going el coche marcha bien una vez que arranca; I find it hard to get going in the mornings me cuesta mucho entrar en acción por la mañana; it's late, we'd better get going es tarde, más vale que nos vayamos; to get something going: we tried to get a fire going tratamos de hacer fuego; we need some music to get the party going hace falta un poco de música para animar la fiesta; to get somebody going: all this stupid nonsense really gets me going — estas estupideces me sacan de quicio
c)to keep going — ( continue to function) aguantar; ( not stop) seguir*
to keep a project going — mantener* a flote un proyecto
16) (continue, last out) seguir*how long can you go before you need a break? — ¿cuánto aguantas sin descansar?
we can go for weeks without seeing a soul — podemos estar or pasar semanas enteras sin ver un alma
17)a) ( sound) \<\<bell/siren\>\> sonar*b) (make sound, movement) hacer*18)a) ( contribute)to go to + inf: everything that goes to make a good school todo lo que contribuye a que una escuela sea buena; that just goes to prove my point eso confirma lo que yo decía or prueba que tengo razón; it just goes to show: we can't leave them on their own — está visto que no los podemos dejar solos
b) ( be used)to go toward something/to + inf: all their savings are going toward the trip van a gastar todos sus ahorros en el viaje; the money will go to pay the workmen — el dinero se usará para pagar a los obreros
19) (run, be worded) \<\<poem/prayer\>\> decir*how does the song go? — ¿cómo es la (letra/música de la) canción?
20)a) ( be permitted)anything goes — todo vale, cualquier cosa está bien
b) (be necessarily obeyed, believed)what the boss says goes — lo que dice el jefe, va a misa
c) (match, suit) pegar*, ir*that shirt and that tie don't really go — esa camisa no pega or no va or no queda bien con esa corbata; see also go together, go with
2.
vt ( say) (colloq) ir* y decir* (fam)that's enough of that, he goes — -ya está bueno -va y dice
3.
v aux (only in -ing form)to be going to + infa) ( expressing intention) ir* a + infI was just going to make some coffee — iba a or estaba por hacer café
b) (expressing near future, prediction) ir* a + infPhrasal Verbs:- go about- go after- go ahead- go along- go at- go away- go back- go below- go by- go down- go for- go in- go into- go off- go on- go out- go over- go past- go round- go to- go under- go up- go with
II
1) ca) ( attempt)he emptied the bottle at o in one go — vació la botella de un tirón or de una sentada (fam)
go at something/-ing: it's my first go at writing for radio es la primera vez que escribo para la radio; I want to have a go at learning Arabic quiero intentar aprender árabe; have a go prueba a ver, inténtalo; I've had a good go at the kitchen le he dado una buena pasada or un buen repaso a la cocina; it's no go es imposible; to give something a go (BrE) intentar algo; to have a go at somebody (colloq): she had a go at me for not having told her se la agarró conmigo por no habérselo dicho (fam); to make a go of something — sacar* algo adelante
b) ( turn)whose go is it? — ¿a quién le toca?
c) ( chance to use)can I have a go on your typewriter? — ¿me dejas probar tu máquina de escribir?
2) u (energy, drive) empuje m, dinamismo m(to be) on the go: I've been on the go all morning no he parado en toda la mañana; he's got three jobs on the go — (BrE) está haciendo tres trabajos a la vez
III
adjective (pred)all systems go — todo listo or luz verde para despegar
-
17 take
n. vangst; ontvangst, recette (van schouwburg); opname (v. film)--------v. nemen; pakken; brengen; begrijpen, snappentake1[ teek] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 vangst————————take21 pakken ⇒ aanslaan, wortel schieten2 effect sorteren ⇒ inslaan, slagen4 worden♦voorbeelden:4 he took cold/ill • hij werd verkouden/ziekI took against him at first sight • ik vond hem al direct niet aardig→ take away take away/, take off take off/, take on take on/, take over take over/, take to take to/, take up take up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 nemen ⇒ grijpen, (beet)pakken4 nemen ⇒ zich verschaffen, gebruiken5 vergen ⇒ vereisen, in beslag nemen8 krijgen ⇒ vatten, voelen9 opnemen ⇒ noteren, meten11 aanvaarden ⇒ accepteren, incasseren♦voorbeelden:he took me unawares • hij verraste mijtake a degree • een graad/titel behalenthis seat is taken • deze stoel is bezetdo you take sugar in your tea? • gebruikt u suiker in de thee?we take the Times • we zijn geabonneerd op de Timesthe man took her by force • de man nam haar met geweldtake five/ten • even pauzeren/rustenhave what it takes • aan de eisen voldoentake about • rondleidentake someone around • iemand rondleidentake someone aside • iemand apart nemenit took her mind off things • het bezorgde haar wat afleidingtake five from twelve • trek vijf van twaalf aftake fire • vlamvattentake it into one's head • het in zijn hoofd krijgentake it easy! • kalm aan!, maak je niet druk!take for granted • als vanzelfsprekend aannementake as read • voor gelezen houdenI take it that he'll be back soon • ik neem aan dat hij gauw terugkomthow am I to take that? • hoe moet ik dat opvatten?take it badly • het zich erg aantrekkentake it well • iets goed opvattenwhat do you take me for? • waar zie je me voor aan?take sides • partij kiezenyou may take it from me • je kunt van mij aannemenI can take it • ik kan het wel hebbenyou (can) take it from there • daar neem jij het wel (weer) over, verder kun je het wel alleen aantake a decision • een besluit nementake an exam • een examen afleggentake notes • aantekeningen makentake a trip • een reisje makenshe took a long time over it • zij deed er lang overtake it or leave it • graag of nietshe took it lying down • zij verzette zich niettake aback • verrassen, van zijn stuk brengen, overdonderenshe was rather taken by/with it • zij was er nogal mee in haar schiktake it (up)on oneself • het op zich nemen, het wagen, zich aanmatigen -
18 off
adj. gesloten; afgezegd; aan de kant (weg); vrij (vrije dag); aan de rechterkant van de weg--------adv. verder; weg; af--------interj. verder!--------n. dicht--------prep. van; opoff1[ of] 〈→ Sporttermen: CricketSporttermen: Cricket/〉2 minder (goed) ⇒ slecht(er), teleurstellend♦voorbeelden:II 〈 bijvoeglijk naamwoord, attributief〉♦voorbeelden:4 off chance • kleine/geringe kans4 van de baan ⇒ afgelast, uitgesteld5 weg ⇒ vertrokken, gestart6 uit(geschakeld) ⇒ buiten werking, niet aan♦voorbeelden:this sausage is off • dit worstje is bedorven3 a bit off • niet in de haak, niet zoals het hoort5 be/get off to a good/bad start • goed/slecht beginnen(be) off with you • maak dat je wegkomt6 the water is off • het water is afgesloten/niet aangesloten————————off2〈bijwoord; vaak predicatief〉1 〈 verwijdering of afstand in ruimte of tijd〉 verwijderd ⇒ weg, (er)af, ver, hiervandaan; 〈 dramaturgie〉 achter de coulissen2 〈 einde, voltooiing of onderbreking〉af ⇒ uit, helemaal, ten einde♦voorbeelden:chase the dog off • de hond wegjagenrun a few pounds off • er een paar pondjes afrennensend off a letter • een brief versturenfar off in the mountains • ver weg in de bergenoff with his head • maak hem een kopje kleineroff with it • weg ermeeoff with you • maak dat je wegkomtkill off • uitroeienturn off the radio • zet de radio af3 5% off • met 5% korting¶ off and on • af en toe, nu en danbe well/badly off • rijk/arm zijn————————off3〈 voorzetsel〉1 〈plaats of richting met betrekking tot een beweging; ook figuurlijk〉 van ⇒ van af, vandaan, verwijderd van2 〈 bron〉op ⇒ van, met, uit4 〈ligging met betrekking tot een plaats; ook figuurlijk〉van … af ⇒ naast, opzij van, uit♦voorbeelden:she fell off the chair • zij viel van de stoeltake your hands off me • hou je handen thuisit bounced off the wall • het ketste van de muur terugI bought it off a gypsy • ik heb het van een zigeuner gekochtI got this information off John • ik heb deze informatie van John gekregenlive off the land • van het land leven3 off duty • vrij (van dienst), buiten dienstI've gone off fish • ik lust geen vis meera house off the road • een huis opzij van de wegan alley off the square • een steegje dat op het plein uitkomta year or two off sixty • een jaar of wat onder de zestig -
19 hand
adj. handig, v.d. hand--------n. hand; handschrift; wijzer; 4 inch; kaarten i.d. hand van kaartspeler; arbeider; matroos--------v. aanreiken, doorgeven, geven; helpenhand1[ hænd]1 hand2 voorpoot3 arbeider ⇒ werkman; bemanningslid9 kant ⇒ zijde, richting♦voorbeelden:with bare hands • met de blote handchange hands • van hand verwisselenhold/join hands • (elkaar) de hand gevenread a person's hand • iemand de hand lezenshake someone's hand, shake hands with someone • iemand de hand drukken/geven/schuddenwring one's hands • ten einde raad zijnhands off! • bemoei je er niet mee!hands up! • handen omhoog!close/near at hand • heel dichtbijgo from hand to hand • van hand tot hand gaanAjax has a game in hand • Ajax heeft een wedstrijd minder gespeeldhand in hand • hand in handmake/earn money hand over fist • geld als water verdienenall hands on deck! • alle hens aan dek!be a poor hand at something • geen slag van iets hebbenhave a good/bad/poor hand • goeie/slechte kaarten hebbenoverplay one's hand • te veel wagen, te ver gaanplay into someone's hands • iemand in de kaart spelenshow/reveal one's hand • zijn kaarten op tafel leggenunderplay one's hand • niet het achterste van zijn tong laten zienon the one/other hand • aan de ene/andere kantwait on/serve someone hand and foot • iemand op zijn wenken bedienenbe hand in/and glove with someone • dikke vrienden zijn met iemandthey are hand in glove • ze zijn twee handen op één buikput one's hand in one's pocket • dokkenhave one's hand in the till • de kas lichter makennever do a hand's turn • nooit een vinger uitstekenbe/go hand in hand • samengaanhe has bitten the hand that fed him • hij bevuilde het eigen nestnot do a hand's turn, not lift a hand • geen hand uitstekenforce someone's hand • iemand tot handelen dwingengrease/oil someone's hand • iemand omkopenkeep your hands off! • hou je handen thuis!lay/put one's hand on • de hand weten te leggen oplift/raise a/one's hand to/against someone • iemand bedreigensit on one's hands • niets doenstrengthen one's hand • zijn positie verbeterentake/carry one's life in one's hands • zijn leven riskerenthrow in one's hand • zich gewonnen geventhrow up one's hands, throw one's hands up in the air • het opgevenmy hands are tied • ik ben machteloostip one's hand • zich in de kaart laten kijkenturn/set/put one's hand to something • iets ondernemen〈 eufemistisch〉 where can I wash my hands? • waar is het toilet?wash one's hands of something • zijn handen van iets aftrekkenwin hands down • op één been winnenat the hands of someone, at someone's hands • van(wege)/door iemandsuffer at someone's hands • onder iemands handen lijdenbring up a kitten by hand • een katje met de fles grootbrengenlive from hand to mouth • van de hand in de tand levenhave money in hand • geld ter beschikking hebbencash in hand • contanten in kasthe work is well in hand • het werk schiet goed opwe have plenty of time in hand • we hebben nog tijd genoegthe matter in hand • de lopende zaakhold oneself in hand • zich beheersenbe on hand • beschikbaar zijnrefuse something out of hand • iets botweg weigerenhave someone eating out of one's hand • iemand volledig in zijn macht hebbento hand • bij de hand, dichtbijready to hand • kant-en-klaarcome to hand • in het bezit komenyour letter is to hand • uw brief is aangekomena hand-to-mouth existence • een leven van dag tot dag; 〈 ongeveer〉te veel om dood te gaan, te weinig om van te levenwith one hand (tied) behind one's back • zonder enige moeite(at) first/second hand • uit de eerste/tweede hand2 hulp ⇒ steun, bijstand3 controle ⇒ beheersing, bedwang♦voorbeelden:write a legible hand • een leesbaar handschrift hebbengiven under his hand and seal • door hem eigenhandig geschreven en bezegeld3 have/take the situation well in hand • de toestand goed in handen hebben/nementake in hand • onder handen nemenget out of hand • uit de hand lopenhere's my hand (up)on it! • mijn hand erop!win a woman's hand • de liefde van een vrouw winnentake a hand (in) • een rol spelen (in)he died by his own hand • hij sloeg de hand aan zichzelfget one's hand in at something • iets onder de knie krijgenhave/keep one's hand in • in oefening blijven, bijhouden→ upper upper/1 macht ⇒ beschikking, gezag♦voorbeelden:change hands • in andere handen overgaan/van eigenaar veranderenput/lay (one's) hands on something • de hand leggen op ietsthe matter is completely in your hands now • u hebt de zaak nu volledig in eigen handthe matter is in the hands of the police • de zaak is in handen van de politiethe children are off my hands • de kinderen zijn de deur uittake something off/out of someone's hands • iemand iets uit handen nemenhave something on one's hands • verantwoordelijkheid dragen voor ietshave time on one's hands • tijd zat hebben————————hand2〈 werkwoord〉1 overhandigen ⇒ aanreiken, (aan)geven2 helpen ⇒ een handje helpen, (ge)leiden♦voorbeelden:hand back • teruggevenhand round • ronddelen2 hand someone into/out of a bus • iemand een bus in/uithelpen -
20 on
feléje, tovább, iránta, felé, valamin, közben, -ra* * *[on] 1. preposition1) (touching, fixed to, covering etc the upper or outer side of: The book was lying on the table; He was standing on the floor; She wore a hat on her head.) -on, -en, -ön2) (in or into (a vehicle, train etc): We were sitting on the bus; I got on the wrong bus.) -ba, -be; -ra, -re3) (at or during a certain day, time etc: on Monday; On his arrival, he went straight to bed.) -án, -én; -kor4) (about: a book on the theatre.) -ról, -ről5) (in the state or process of: He's on holiday.) szabadságon van6) (supported by: She was standing on one leg.) egy lábon állt7) (receiving, taking: on drugs; on a diet.) (vmit rendszeresen szed, tesz)8) (taking part in: He is on the committee; Which detective is working on this case?) (vmiben részt vesz)9) (towards: They marched on the town.) -hoz, -hez, -höz; felé10) (near or beside: a shop on the main road.) vmi mellett11) (by means of: He played a tune on the violin; I spoke to him on the telephone.) -on, -en (hegedűn, telefonon stb.)12) (being carried by: The thief had the stolen jewels on him.) vkinél, nála (van nála pénz stb.)13) (when (something is, or has been, done): On investigation, there proved to be no need to panic.) vmi során14) (followed by: disaster on disaster.) vmit követően2. adverb1) ((especially of something being worn) so as to be touching, fixed to, covering etc the upper or outer side of: She put her hat on.) vmi van rajta, vmit felvesz2) (used to show a continuing state etc, onwards: She kept on asking questions; They moved on.) tovább, folytatva3) (( also adjective) (of electric light, machines etc) working: The television is on; Turn/Switch the light on.) be(kapcsolva)4) (( also adjective) (of films etc) able to be seen: There's a good film on at the cinema this week.) műsoron van5) (( also adjective) in or into a vehicle, train etc: The bus stopped and we got on.) beszáll, felszáll3. adjective1) (in progress: The game was on.) folyamatban van2) (not cancelled: Is the party on tonight?) megtartják?•- oncoming- ongoing
- onwards
- onward
- be on to someone
- be on to
- on and on
- on time
- on to / onto
См. также в других словарях:
Van Hool — NV is a Belgian coachbuilder and manufacturer of buses, coaches and trailers. The company was founded in 1947 by Bernard Van Hool in Koningshooikt, nearby Lier, Belgium. In the early years, the company introduced serial production and exported… … Wikipedia
Van Hool AG300 — Van Hool NewAG300 Un Van Hool newAG300 avec spécifications nord américaines sur le réseau Viva à Richmond Hill (Ontario), Canada (Amérique du Nord) … Wikipédia en Français
Van Hool A300 — Constructeur Van Hool Moteur et transmission Moteur(s) MAN D0826 LOH 07 6 cyl MAN D0826 LOH 15 E … Wikipédia en Français
Van Hool A500 — Un Van Hool A500/2 Constructeur … Wikipédia en Français
Van Hool A330 — Van Hool NewA330 NewA330 de Monaco Constructeur Van Hool Classe Bus … Wikipédia en Français
Van Hool A308 — Un Van Hool newA308 à Sylt Ost (Allemagne) Constructeur Van Hool Années de production 1993 Classe … Wikipédia en Français
Van Hool A280 — Constructeur Van Hool … Wikipédia en Français
Van Hool newA330 Fuel Cell — Van Hool | newA330 Fuel Cell Hersteller: Van Hool Bauart: Niederflur Linienbus Produktionszeitraum: 20 … Deutsch Wikipedia
Bus manufacturing — describes the manufacturing of buses and coaches.HistoryBus manufacturing had its earliest origins in carriage building. Other bus manufacturers had their origins in truck manufacturing. Historically, bus chassis were shared between truck designs … Wikipedia
Van Hool A320 — Van Hool NewA320 Constructeur … Wikipédia en Français
Van Hool A508 — A508 du réseau de la ville de Colmar Constructeur Van Hool Années de production 1988 … Wikipédia en Français
